Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plaid
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels[1]. In de betekenis van ‘reisdeken’ voor het eerst aangetroffen in 1880 [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord plaid plaids
verkleinwoord plaidje plaidjes

Zelfstandig naamwoord

de plaidm

  1. (textiel) soort deken die men ook buiten het bed gebruikt
    • Lekker op de bank met een plaid om je heen naar de televisie kijken. 

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
plaid plaids

Zelfstandig naamwoord

Woordherkomst en -opbouw
  • Uit het Schots. Mogelijk van Schots-Gaelisch plaide wat op zijn beurt een samentrekking zou zijn van peallaid. Dit laatste is als verklaring niet algemeen aanvaard.[1]

plaid

  1. (textiel) plaid, soort deken
stellend vergrotend overtreffend
plaid more plaid most plaid

Bijvoeglijk naamwoord

plaid

  1. (textiel) plaid-, met het patroon van een plaid (ofwel tartan [2])

Verwijzingen