• bla·de·ren
  • Afgeleid van blad met het achtervoegsel -eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bladeren
bladerde
gebladerd
zwak -d volledig

bladeren

  1. inergatief vluchtig een boek of andersoortig document (zoals een webstek) doorkijken
    • Ze bladerde door het WikiWoordenboek. 
    • Deze meneer zat de krant te lezen, althans probeerde het, maar de wind wilde op zijn eigen manier door het nieuws bladeren', greep de linkerbovenkant en veranderde die in een bundel ordeloos fladderend papier. De eigenaar gaf geen krimp, trok op een bovenbeen de rommel recht en probeerde weer te lezen. Een gevecht tussen mens en natuurkrachten, altijd weer een boeiend schouwspel.[1] 
     Ik zakte teleurgesteld neer op een houten bankje naast het raam en opende het gastenboek van het café dat als ‘trail-register’ fungeerde. Hierin stonden alle namen van de hikers die me voor waren geweest. Ik bladerde erdoorheen en las eindeloze verhalen over hoe geweldig die burger was: ‘Goddelijk – al dat lopen waard’, ‘Drie Michelinsterren’, ‘Nog nooit zo’n grote burger gezien’ en ‘Ik ga een franchise openen in Londen’.[2]

de bladerenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord blad, delen van een plant
enkelvoud meervoud
naamwoord bladeren -
verkleinwoord

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als enkelvoud.

klaveren ruiten harten schoppen
       
eikels bellen harten bladeren

de bladerenv / m

  1. (kaartspel) een van de vier Duitse kleuren in het kaartspel
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. S. Montag NRC 21 mei 2016
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be