• door·bla·de·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorbladeren
bladerde door
doorgebladerd
zwak -d volledig

doorbladeren

  1. overgankelijk oppervlakkig een boek doorkijken
    • Hij had het hoofdstuk wel even doorgebladerd maar kon op het examen geen touw vastknopen aan de erover gestelde vragen. 
  2. inergatief doorgaan met bladeren
    • Hij bladerde nog enige tijd door en legde verveeld het boek terug. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorbladeren
doorbladerde
doorbladerd
zwak -d volledig

doorbladeren [1]

  1. overgankelijk al bladerend doorlopen
    • Hij had het hoofdstuk wel even doorbladerd maar kon op het examen geen touw vastknopen aan de erover gestelde vragen. 
  • Soms wordt in dit geval ook de scheidbare vorm met klemtoon op door gebruikt