belfort
- bel·fort
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘toren met klokken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1276 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | belfort | belforten |
verkleinwoord | belfortje | belfortjes |
het belfort o
- (bouwkunde), (middeleeuwen) een stedelijke wachttoren met een stormklok
- Met een belfort toonde de stedelijke burgerij haar welvaart en macht.
1. een stedelijke wachttoren met een stormklok
- Het woord belfort staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "belfort" herkend door:
53 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "belfort" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be