afblaffen
- af·blaf·fen
- samenstelling van af bw en blaffen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afblaffen |
blafte af |
afgeblaft |
zwak -t | volledig |
afblaffen
- overgankelijk door bejegening met ruwe woorden van zich afschrikken
- Hij had me niet moeten afblaffen dat is belachelijk, wat er dan ook is gebeurd, je hebt dat niet op anderen af te reageren.
1. door bejegening met ruwe woorden van zich afschrikken
- Het woord afblaffen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afblaffen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be