• af·bek·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afbekken
bekte af
afgebekt
zwak -t volledig

afbekken

  1. overgankelijk iemand op grove wijze te woord staan
    • Hij vroeg beleefd om nadere toelichting, maar hij werd alleen maar afgebekt. 
94 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be