tenor
- te·nor
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘hoogste mannenstem’ voor het eerst aangetroffen in 1591 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tenor | tenoren tenors |
verkleinwoord | tenoortje | tenoortjes |
- hoge mannenstem, tenorstem
- (muziek) (beroep) een zanger met een hoge mannenstem
- De tenor was goed te horen, maar overheerste niet.
- (muziek) de meest langzaam gezongen melodiestem die de basis vormt voor een meerstemmige middeleeuwse compositie
- de lagere (maar niet de laagste) variant van een aantal muziekinstrumenten, zoals tenorsaxofoon etc.
1.
- Het woord tenor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tenor" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tenor" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tenor op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
tenor
- IPA: /tɛ̃nɔr/
tenor m
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
tenor
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
tenor m
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- IPA: /tɛnɔr/
- te·nor
- Afgeleid van het Latijnse teneo
- (muziek) tenor, tenorstem; hoge mannenstem
- (muziek) tenor; de meest langzaam gezongen melodiestem die de basis vormt voor een meerstemmige middeleeuwse compositie
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | tenor | tenory |
genitief | tenoru | tenorů |
datief | tenoru | tenorům |
accusatief | tenor | tenory |
vocatief | tenore | tenory |
locatief | tenoru | tenorech |
instrumentalis | tenorem | tenory |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Česko-německý slovník Fr. Št. Kotta - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch / Duits)
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
nominatief | tenor | tenoři | |
genitief | tenora | tenorů | |
datief | korte vorm | tenoru | tenorům |
lange vorm | tenorovi | ||
accusatief | tenora | tenory | |
vocatief | tenoře | tenoři | |
locatief | korte vorm | tenoru | tenorech |
lange vorm | tenorovi | ||
instrumentalis | tenorem | tenory |