bast
- bast
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bast | basten |
verkleinwoord | bastje | bastjes |
de bast m
- (plantkunde) buitenste laag van een boom, meestal het geheel van schors en aangroeilaag
- De bast van een berk is wit.
- ▸ Mijn wandelstokken prikte ik heel voorzichtig in de bast van de boom en aarzelend deed ik mijn eerste stappen over de rivier.[3]
- (dierkunde) fluweelachtige huid rond een nieuw gewei
- Nadat het gewei volgroeid is moet de bast er nog vanaf.
- (informeel) lichaam: gisteren nog in blote bast op 't strand, nu alweer aan 't werk
1. buitenste laag...
vervoeging van |
---|
bassen |
bast
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bassen
- Jij bast.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bassen
- Hij bast.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bassen
- Bast!
- Het woord bast staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bast" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bast" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bast op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be