dochter

- doch·ter
- In de betekenis van ‘kind van het vrouwelijk geslacht’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
- erfwoord afkomstig van:
- Middelnederlands: dochter
- Oudnederlands: dohter
- Germaans: *duhtēr
- Indo-Europees: *dʰugh₂tḗr
- Verwant in Germaans:
- Verwant in andere Indo-Europese talen:
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dochter | dochters |
verkleinwoord | dochtertje | dochtertjes |
de dochter v
- (familie) een vrouwelijk kind
- ▸ Het brede neusje van onze dochter dat zo ver openstaat als ze juicht wanneer ze een doelpunt stopt.[2]
- ▸ Met hernieuwde moed liep ik de berg af en vulde snel mijn lege waterflessen met het koele water uit het meer, waarbij ik moest terugdenken aan het advies van mijn dochter. Zij had me gevraagd om altijd een extra liter water mee te nemen, zodat ik nooit zonder zou komen.[3]
- (economie) min of meer zelfstandig functionerend bedrijf waarvan de aandelen in bezit zijn van een holding of moedermaatschappij
- [1] zoon, moeder, vader
- [2] moedermaatschappij
1. een vrouwelijk kind
|
|
- Het woord dochter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dochter" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "dochter" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Marion Pauw e.a.“4 wandelaars en een Siciliaan” (2022), The House of Books, ISBN 9789044363340
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be