kleindochter
- Geluid: kleindochter (hulp, bestand)
- IPA: /ˈklɛɪndɔxtər/
- klein·doch·ter
- In de betekenis van ‘vrouwelijk kleinkind’ voor het eerst aangetroffen in 1760 [1]
- uit Frans petit-fille, samenstelling van klein en dochter
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kleindochter | kleindochters |
verkleinwoord | kleindochtertje | kleindochtertjes |
- Het woord kleindochter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kleindochter" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kleindochter" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Weblink bron “Henny Huisman hoorde van Shownieuws dat hij overgrootvader werd” (10 juli 2022), NU.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be