schoondochter
- schoon·doch·ter
- Vertaling van Frans belle-fille [1], in de betekenis van ‘behuwddochter’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [2]
- afgeleid van dochter met het voorvoegsel schoon-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schoondochter | schoondochters |
verkleinwoord | schoondochtertje | schoondochtertjes |
de schoondochter v
- (familie) de vrouw van een zoon of dochter
1. de vrouw van een zoon of dochter
- Het woord schoondochter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schoondochter" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ schoondochter op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "schoondochter" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be