• schoon·zoon
  • In de betekenis van ‘behuwdzoon’ voor het eerst aangetroffen in 1470 [1]
  • afgeleid van zoon met het voorvoegsel schoon-
enkelvoud meervoud
naamwoord schoonzoon schoonzonen
schoonzoons
verkleinwoord schoonzoontje schoonzoontjes

de schoonzoonm

  1. (familie) de man van een dochter of zoon
    • De waarde van de Turkse lira is naar een nieuw dieptepunt gedaald. De daling werd deze week ingezet na het nieuws dat de Turkse president Recep Tayyip Erdogan zijn schoonzoon tot nieuwe minister van Financiën heeft benoemd. [2] 
    • Owens speelde in de jaren 80 schoonzoon Elvin in de hitserie. Alhoewel hij in de jaren daarna geregeld kleine gastrolletjes had in televisieseries, bleef het grote werk uit voor de inmiddels 57-jarige. Hij ging daardoor werken buiten de entertainmentindustrie, en werd afgelopen week door een klant gefotografeerd in de supermarkt waar hij een baan heeft. De foto kwam online te staan, waar veel mensen honend reageerden. [3] 
     Haar vader de baron verlangde een welgestelde schoonzoon en dat was een onmogelijke eis.[4]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]