schoonbroer
- Geluid: schoonbroer (hulp, bestand)
- IPA: /ˈsxombruːr/
- schoon·broer
- In de betekenis van ‘zwager’ voor het eerst aangetroffen in 1555 [1]
- afgeleid van broer met het voorvoegsel schoon-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schoonbroer | schoonbroers |
verkleinwoord | schoonbroertje | schoonbroertjes |
de schoonbroer m
- (familie) de echtgenoot van iemands broer of zus, of de broer van iemands echtgenoot of echtgenote
- (Noordnederlands) zwager
- schoonbroeder
1. de echtgenoot van iemands broer of zus, of de broer van iemands echtgenoot of echtgenote.
- Het woord schoonbroer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schoonbroer" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schoonbroer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be