burgerdochter
- bur·ger·doch·ter
- samenstelling van burger zn en dochter zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | burgerdochter | burgerdochters |
verkleinwoord | burgerdochtertje | burgerdochtertjes |
- een meisje dat geboren is in de deftige burgerstand
- ▸ Deze Gerardus Herckenrath had zich na zijn huwelijk met de Amsterdamse burgerdochter Alida Milius als dokter gevestigd in het Westland, destijds 'een oord van ongekende schoonheid' vlak onder hofstad Den Haag.[2]
- ▸ Zou het wel ooit voorheen gebeurd zijn dat een Hollandse burgerdochter een rol in de grote wereld van Parijs heeft gespeeld? Etta Palm spreekt vier vreemde talen als haar eigene, zij is enorm belezen en heeft zelf een paar boeken geschreven, ze is muzikaal en weet de harp behoorlijk te bespelen, ze heeft schilderstalent en maakt bevallige stillevens .[3]
- Het woord 'burgerdochter' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Fortuna's kinderen” (2021), Hollands diep, ISBN 9789048858972
- ↑ Johanna van Ammers-Küller“Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723