burger
- bur·ger
- [A] erfwoord via Middelnederlands borger / borghere van Oudnederlands burgeri "inwoner van een versterkte plaats", in de betekenis van ‘inwoner van stad, lid van een staat’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1][2]
- [B] uit het Engels burger, verkorting van hamburger; oorspronkelijk een verwijzing naar goed vlees uit de Duitse stad Hamburg
[A] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | burger | burgers |
verkleinwoord | burgertje | burgertjes |
[A] de burger m
- inwoner van een stad of staat die bepaalde wettelijke rechten en plichten heeft
- Met de privilegebrief kende de landheer aan de burgers van een stad een zekere mate van autonomie toe. (feodaal rechtstelsel, middeleeuwen)
- De burgers van de stad staken bij deze ramp zelf de handen uit de mouwen.
- lid van de burgerbevolking, in tegenstelling tot een strijdende partij of ordedienst
- inwoner van een land of stad die niet van adellijke afkomst is
- ▸ Ikzelf hoop dat je net als je vader en opa jezelf in de eerste plaats zult zien als citoyen, burger, Letang.[5]
|
1. inwoner van een stad of staat die bepaalde wettelijke rechten en plichten heeft
2. lid van de burgerbevolking, in tegenstelling tot een strijdende partij of ordedienst
[B] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | burger | burgers |
verkleinwoord | burgertje | burgertjes |
[B] de burger m
- (voeding) als schijf gevormd en gebakken of gegrild kleingehakt, met kruiden vermengd vlees uit rund en/of varken, of iets vergelijkbaars
- ▸ Bij het bestellen van de burgers kregen we bijna nooit de vraag hoe we onze burger gebakken wilden hebben. Vreemd, want dat is wel standaard bij het bestellen van biefstuk.[6]
- (voeding) in twee helften gesneden broodje met daartussen een schijf gebakken of gegrild rundergehakt of iets vergelijkbaars, met saus en groenten
- ▸ Na dagen lopen was het eindelijk zover, ik stond extra vroeg op en kon niet wachten totdat ik die befaamde burger in mijn handen had.[7]
-
1. Een zestal burgers op de grill.
-
2. Een klassieke burger.
- biefburger
- cheeseburger
- chickenburger
- donutburger
- groenteburger
- halalburger
- kaasburger
- krabburger
- miniburger
- sambalburger
- vegaburger
- visburger
- Het woord burger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "burger" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[8] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ burger op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "burger" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ De Telegraaf, 3 april 2018
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie Rosa Rolvink“Veiligheid hamburgers in de horeca” (22 januari 2019) op consumentenbond.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- (verkorting) van hamburger, waarbij dat woord ten onrechte werd opgevat als samenstelling van ham en burger
enkelvoud | meervoud |
---|---|
burger | burgers |
burger