Nederlands

 
burgerhuis
Uitspraak
Woordafbreking
  • bur·ger·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord burgerhuis burgerhuizen
verkleinwoord burgerhuisje burgerhuisjes

Zelfstandig naamwoord

het burgerhuiso

  1. een eenvoudige woning voor eenvoudige mensen
  2. een huis waarin een niet adellijk persoon woont
     Margriet begon haar prinsessenleven trouwens niet in een paleis, maar in een burgerhuis. Dat was in het Canadese Ottawa waarnaar prinses Juliana vanwege de oorlog was uitgeweken.[2]
  3. een huis waarin iemand woont die geen agrariër is
     Weilanden, wind en water. En te midden van de weidsheid een heuvel met een bakstenen kerkje van bijna acht eeuwen oud. Dit is Marsum, een Noord-Groningse buurtschap van in totaal zeven boerderijen en een burgerhuis.[3]
  4. een huis waarin iemand woont die geen geestelijke is
     De moderne devotie oversteeg volgens Van Oostrom de oude tegenstelling tussen kerk en wereld, doordat ze verkoos het hele leven op een andere leest te schoeien: „een leven gans op God gericht, maar voluit in de wereld blijvend. Een levenswijze in een gemeenschap van godgewijde zielen, maar wonend in gewone burgerhuizen in de stad, en zonder andere gelofte dan de afspraak met elkaar.”[4]
Antoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Piet van Asseldonk
    “Prinses Margriet begeeft zich al 75 jaar in de buurt van de troon” (13-01-2018), NOS
  3.   Weblink bron
    J. R. A. Dekker
    “Viermaal per jaar een dienst op de wierde” (28 juli 2005), Reformatorisch Dagblad
  4.   Weblink bron “Prof. Frits van Oostrom pleit voor grootscheeps onderzoek naar moderne devotie” (13 december 2013), Reformatorisch Dagblad