• pa·leis
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vorstelijk verblijf’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • Van Latijn palatium (paleis), van Latijn Mons Palatinus (de Palatijnse heuvel), een van de zeven heuvels in Rome waar het paleis van Augustus stond. [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord paleis paleizen
verkleinwoord paleisje paleisjes

het paleiso

  1. (adel) een aanzienlijk gebouw dat een openbare functie heeft of een (woon)huis voor een staatshoofd is
    • "Staat betaalt al bijna veertig jaar dubbel voor onderhoud paleizen" [3] 
     's Zomers woont Sinterklaas in een groot paleis in Spanje, met al zijn honderd Pieten.[4]
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]