bourgeois
- bour·geois
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘burger’ voor het eerst aangetroffen in 1451 [1]
- van het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bourgeois | bourgeois |
verkleinwoord | bourgeoistje | bourgeoistjes |
- (maatschappij) burgerlijk persoon uit de middenstand, uit de bezittende klasse
- (pejoratief) klein, bekrompen burgertje
- ▸ Toen hij als vanzelfsprekend haar koffer uit het bagagenet tilde, lachte ze en zei iets plagends over bourgeois.[4]
1.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bourgeois | meer bourgeois | meest bourgeois |
verbogen | - | - | - |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
bourgeois [5]
- Het woord bourgeois staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bourgeois" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bourgeois" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bourgeois op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be