• bour·geois
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘burger’ voor het eerst aangetroffen in 1451 [1]
  • van het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bourgeois bourgeois
verkleinwoord bourgeoistje bourgeoistjes

debourgeoism [3]

  1. (maatschappij) burgerlijk persoon uit de middenstand, uit de bezittende klasse
  2. (pejoratief) klein, bekrompen burgertje
     Toen hij als vanzelfsprekend haar koffer uit het bagagenet tilde, lachte ze en zei iets plagends over bourgeois.[4]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen bourgeoismeer bourgeoismeest bourgeois
verbogen ---

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

84 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[6]