• bur·ge·res
enkelvoud meervoud
naamwoord burgeres burgeressen
verkleinwoord burgeresje burgeresjes

de burgeresv

  1. vrouwelijke burger; niet adellijke inwoonster van een stad
     Villa Peckedam anno 1898 behoorde de gegoede burgeres Henriëtte Frances Wilhelmina Elisabeth Schimmelpenninck, voor wie het speciaal werd gebouwd en die er tot 1907 verbleef. Daarna vestigde de bekende tuinarchitect Hugo Poortman zich in het pand aan de Goorseweg.[2]
     Endlich geeft een thematisch-chronologisch overzicht van de geschiedenis van het Burger-Weeshuis, dat omstreeks 1520 werd gesticht. Het initiatief hiertoe was uitgegaan van de vroedschap, maar aangenomen mag worden dat de stichting financieel mogelijk is gemaakt door de rijke burgeres Haesje Claesz.[3]
56 % van de Nederlanders;
47 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Arno Gelder
    “Dwalen door het sprookjeshuis van Wibi Soerjadi in Diepenheim” (19-08-2017), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Dr. O. W. Dubois
    “Sociale bewogenheid en goed bestuur” (09-04-2003), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be