Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bur·ger uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitburgeren

burger (...) uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitburgeren
    • Ik burger uit. 
  2. gebiedende wijs van uitburgeren
    • Burger uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitburgeren
    • Burger je uit? 

Gangbaarheid