• bur·ger·vrouw
enkelvoud meervoud
naamwoord burgervrouw burgervrouwen
verkleinwoord burgervrouwtje burgervrouwtjes

de burgervrouwv

  1. vrouw uit de burgerij; vrouw die niet van adel is
     Deze Tjagoenova, een gezette, statige burgervrouw met mooie armen en een dikke vlecht, die ze onder het slaken van diepe zuchten nu eens over haar ene en dan weer over haar andere schouder op haar borst zwiepte, was vrijwillig met Pritoeljev meegekomen in de trein.[2]
     In 1946 verloor Carl Johan zijn recht op de Zweedse troon door zijn huwelijk met de gescheiden burgervrouw Kerstin Wijkmark. Hij nam daarna de achternaam aan van Jean-Baptiste Bernadotte, de stamvader van het Zweedse koningshuis.[3]