inburgeren
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: inburgeren (hulp, bestand)
Woordafbreking
- in·bur·ge·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘opgenomen worden in een (taal)gemeenschap’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inburgeren |
burgerde in |
ingeburgerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
inburgeren
- ergatief wennen in een nieuwe cultuur en het aanleren van de plaatselijke taal
- Hij is al aardig ingeburgerd.
- wederkerend moeite doen zich aan te passen aan een nieuwe omgeving
- Allochtonen wordt vaak gevraagd zich beter in te burgeren, maar hoe veel moeite doen we zelf voor onze taal?
Opmerkingen
- Vooral indien het werkwoord toegepast wordt op iets anders dan een persoon volgt vaak een ergatieve constructie met raken
- Na verloop van tijd raakte dat woord ingeburgerd.
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord inburgeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inburgeren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "inburgeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ inburgeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be