inburgeraar
- Geluid: inburgeraar (hulp, bestand)
- in·bur·ge·raar
- Naamwoord van handeling van inburgeren met het achtervoegsel -aar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | inburgeraar | inburgeraars |
verkleinwoord |
de inburgeraar m
- Iemand die inburgert, meestal een allochtoon die een cursus doet over taal en samenleving van het nieuwe land waarin hij woont.
- Het woord inburgeraar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.