pas
![]() |
- pas
pas
- even tevoren.
- Ik heb pas de nieuwe plaat van mijn favoriete band gekocht.
- nog niet lang.
- Ik ben nog maar pas afgestudeerd.
- niet eerder dan.
- Die winkel gaat pas om half twee weer open.
- ▸ Pas na een kwart eeuw, in 2009, kwam het tot een verzoening tussen Buikhuisen en de universiteit. De decaan van de faculteit Rechten, Carel Stolker, zocht hem naar aanleiding van het interview op in Spanje en ging met hem in gesprek. Een jaar later verscheen Buikhuisen op een congres van de rechtenfaculteit.[2]
- ▸ Pas na lange tijd was ik ontspannen genoeg om de fles te vullen.[3]
- in nog hogere mate.
- Vind jij dat mooi? Dit is pas een mooi schilderij!
- Pas uit de dop komen
nog niet lang ergens aan deelnemen
pas
- om aan te geven dat men de beurt voorbij laat gaan.
- Ik kan geen goede zet doen. Pas!
de pas m
- het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan.
- Let op je passen en trap niet in die hondendrol!
- manier van lopen.
- Vertraag je pas eens zodat de rest van de groep kan volgen.
- door een overheid verkregen identiteitsbewijs.
- Laat je pas eens zien, onder de 18 jaar mag je hier niet binnen.
- doorgang tussen bergtoppen, waar men over de bergkam heen kan.
- Die pas voerde hen over de bergkam heen.
- (in België) (sport) schot naar een medespeler
- De voetballer geeft een pas naar zijn ploeggenoot.
- (dans) een sierlijke stap gedaan door een artiest op het podium
- ▸ In een begeleidend citaat vertelt Muskee dat ze dixieland speelden op VVD-feestjes voor mensen met een clubsjaal en glazen sherry in de hand - niet leuk, een beetje oubollig. Hij stapte spoedig over naar The Rocking Strings, dat Shadows-achtige rock & roll speelde, compleet met pakjes en pasjes. Ze hadden een heel talentvolle gitarist, Muskees vriend Eelco Gelling.[4]
|
- Ergens bij te pas komen
Ergens bruikbaar, handig voor zijn
- Geen pas geven
Niet zijn zoals het hoort
- Iemand de pas afsnijden
Iemand de voortgang belemmeren (ook fig.)
- Kwalijk te pas zijn
Er slecht aan toe zijn
- Te pas en te onpas
Zo nu en dan
- Van pas komen
Bruikbaar, handig zijn
- ∗ Zijn oude wolfshuid kwam goed van pas wanneer het werk in de pikzwarte ochtend begon met het verwarmen van het hout.[5]
3. identiteitsbewijs
4. doorgang tussen bergtoppen
5. schot naar een medespeler
stellend | |
---|---|
onverbogen | pas |
verbogen | (alleen predicaat) |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
- Het woord pas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pas" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- 1 2 3 "pas" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Weblink bron “Criminoloog Wouter Buikhuisen (91) overleden” (10 mei 2025), NOS
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑
Weblink bron “Window of my eyes: Harry Muskee en de verloren tijd” (zaterdag 16 januari 2016, 13:44), NOS
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus
, ISBN 9789044628142
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /pa/
- pas
- Leenwoord uit het Frans
- pas, paspoort; een door een overheid vergeven identiteitsbewijs
- «Platnost pasu nelze prodloužit.»
- De geldigheid van een paspoort kan niet verlengd worden.
- «Platnost pasu nelze prodloužit.»
- (sport) pas, pass; het overspelen van de bal tussen twee spelers van hetzelfde team
- (kaartspel) pas; een deelnemer aan een spel die aangeeft dat hij zijn beurt voorbij laat gaan
- (anatomie) taille
- (kleding) taille
- Zie Wikipedia voor meer informatie.