• ont·wrich·ten
  • In de betekenis van ‘uit zijn verband rukken’ voor het eerst aangetroffen in 1765 [1]
  • afgeleid van gewricht met het voorvoegsel ont- en met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontwrichten
ontwrichtte
ontwricht
zwak -t volledig

ontwrichten [3]

  1. overgankelijk losmaken uit hun gewricht
  2. overgankelijk verhinderen dat iets zijn normale loop heeft
    • De overwachte protestactie ontwrichtte het hele verkeer. 
    • Er woedt allang een hybride oorlog, met desinformatie en sabotage om democratieën te ontwrichten. Extreemrechtse politici worden omgekocht, bedrijven opgelicht, datingsites geïnfiltreerd door Russische spionnen.[4] 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]