verrekken
- ver·rek·ken
- In de betekenis van ‘lichaamsdeel ontwrichten’ voor het eerst aangetroffen in 1562 [1]
- afgeleid van rekken met het voorvoegsel ver- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verrekken |
verrekte/verrok [2][3] |
verrekt/verrokken [2][4] |
klasse 3
zwak -t |
volledig |
verrekken
- ergatief op een miserabele wijze aan zijn einde komen
- Ze zijn daar in sneeuw en ijs van de koude en de honger langzaam verrekt.
- overgankelijk, (anatomie) een spier in een bepaald lichaamsdeel (meestal een arm of been) door een verkeerde beweging overbelasten
- Ik heb mijn arm verrekt.
- absoluut het ~ iets ondanks alles niet doen, iets weigeren te doen
- Hij verrekt het om daar aan mee te werken.
- Het woord verrekken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verrekken" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "verrekken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ verrekken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Verrekken: verrokken / verrekt, taaladvies.net
- ↑ Verrekken: verrokken / verrekt, taaladvies.net
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be