• hy·bri·de
enkelvoud meervoud
naamwoord hybride hybrides
hybriden
verkleinwoord

de hybridev / m

  1. entiteit met twee of meer heel verschillende eigenschappen
  2. levend wezen waarvan de ouders geen soortgenoten van elkaar zijn
    • Een muilezel is een hybride van een ezel en en paard 
  3. een auto met zowel een benzinemotor als een elektromotor voor de aandrijving
    • De Toyota Prius was een van de eerste hybrides. 
  1. kruising, bastaard
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen hybride hybrider
verbogen hybridere
partitief hybrides hybriders -

hybride

  1. met twee of meer heel verschillende eigenschappen
     `Onze gasten kunnen gerust slapen in de wetenschap dat hun vertrekken duchtig worden bewaakt; zei Montebello. `Om zich toegang te verschaffen tot de bovenverdiepingen dient men te passeren tussen de hybride verschijningsvorm van de angst en het verraderlijk spinnende poesje dat voor raadselen stelt, die respectievelijk staan voor het weinig realistische zelfbeeld van de man en het wezen van de vrouw, als u het mij toestaat u te amuseren met mijn dilettantisme op het gebied van de symboliek.[4]
    • Een hybride fiets is een fiets met de kenmerken van een stadsfiets en een sportfiets.  
  • hybride auto*
  • hybride fiets*
  • Wanneer hybrideauto of hybridefiets als een gewone vaste combinatie wordt gezien, ligt de hoofdklemtoon op -bri- en wordt het als een woord aan elkaar geschreven, naarmate het meer de bedoeling is om aan te geven dat het een bijzonder type is, krijgt het tweede deel meer klemtoon en wordt het met twee losse woorden geschreven. De schrijfwijze "hybride-auto" is niet de officiële spelling, maar kan daarbinnen worden gebruikt als anders verwarring bij de lezer wordt verwacht. [5]
98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]