• krui·sing
enkelvoud meervoud
naamwoord kruising kruisingen
verkleinwoord kruisinkje kruisinkjes

de kruisingv

  1. (verkeer) een punt waar twee of meer wegen samenkomen
    • Op die kruising gebeuren veel ongelukken. 
  2. (sport) de snijpaal van een doelpaal met de lat
    • Hij schoot de bal precies in de kruising. 
  3. een soort bevruchting bij planten en dieren van exemplaren van een soort of ras door exemplaren van een ander ras
    • Door middel van kruising hebben we dit nieuwe soort kunnen maken. 
  4. soort ontstaan door de paring van twee individuen van verschillende rassen of soorten
    • Dankzij biologische kruising is het nieuwe soort een feit! 
     Tot mijn opluchting zag ik dat het geen jonge beer, maar een grote vrouwtjescoyote was. Een soort kruising tussen een wolf en een vos.[1]
  5. een persoon of zaak die bepaalde eigenschappen van twee andere personen of zaken in zich verenigt
    • Dat kind was een kruising tussen zijn moeder en zijn vader. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be