• over·ha·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overhalen
haalde over
overgehaald
zwak -d volledig

overhalen

  1. overgankelijk iemand zo ver proberen te krijgen ergens in mee te gaan
    • Zou je hem kunnen overhalen om op de kinderen te passen? 
    • De Koning begreep wel, dat hij Kleine Woord nooit zou kunnen overhalen om in Palettania te blijven. [1] 
  2. overgankelijk in een andere stand brengen
    • Hij had de trekker niet overgehaald. 
  3. overgankelijk een draad over een andere halen bij het breien

de overhalenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord overhaal
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 114
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be