Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·haal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord overhaal overhalen
verkleinwoord overhaaltje overhaaltjes

Zelfstandig naamwoord

overhaal m [1]

  1. (scheepvaart) een installatie waarbij een schip over land van het ene in het andere water wordt getrokken, met het doel een peilverschil te overwinnen.
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
overhalen

overhaal

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overhalen
    • ... dat ik overhaal. 

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen