• door·ha·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorhalen
/'dɔːrɦalə(n)/
haalde door
/'ɦaldə 'dɔːr/
doorgehaald
/'dɔːrɣəɦalt/
zwak -d volledig

doorhalen

  1. overgankelijk een streep ergens doorheen zetten
    • De spelfouten in het dictee werden doorgehaald. 
  2. inergatief niet slapen
    • De jongens gebruikten keta en hebben doorgehaald. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be