holen
- ho·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
holen |
hoolde |
gehoold |
zwak -d | volledig |
holen
- overgankelijk (golfsport) (mbt. de putt) maken, scoren
de holen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord hol
- Het woord holen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "holen" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- ho·len
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
holen /'hoːlən/ |
holte /'hoːltə/ |
geholt /gə'hoːlt/ |
zwak | volledig |
holen
- ho·len
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
holen
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van hol
holen
- nominatief bepaald onzijdig enkelvoud van hol
- IPA: /ɦɔlɛn/
- ho·len
holen
- mannelijk enkelvoud passief deelwoord van het imperfectieve werkwoord holit