Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kiel·ha·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kielhalen
kielhaalde
gekielhaald
zwak -d volledig

Werkwoord

kielhalen

  1. overgankelijk (scheepvaart) iemand ter bestraffing aan een touw onder een gekield schip doorhalen
    • "Ik zal ze kielhalen" brulde hij dreigend. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen