• open·ha·len

openhalen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
openhalen
haalde open
opengehaald
zwak -d volledig
  1. openmaken door scheuren; ergens een gat in maken; met name van de huid
    • "Ik ben het gehannes met scheermesjes en het openhalen van mijn benen meer dan beu. Toch voel ik druk van buitenaf om als vrouw haarloos en zo glad mogelijk voor de dag te komen. Het is een verwachting van de maatschappij en je moet erg zelfverzekerd zijn als je daar lak aan hebt. Voor nu blijf ik mezelf ontharen en hoop ik op een herleving van de jaren 70."[2] 
    • Een onderzoek door de VACO, de brancheorganisatie van autobanden, heeft uiteindelijk alleen maar meer verwarring gesticht. De korrels, gemaakt van vermalen autobanden, zijn nodig zodat voetballers zich bij een sliding niet openhalen aan het kunstgras.[3] 
  • openhalen van oude wonden
pijnlijke zaken die al lang vergeten waren weer in de herinnering brengen
99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf MARJOLEIN HURKMANS 20 nov. 2017
  3. de Telegraaf SILVAN SCHOONHOVEN 29 nov. 2016
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be