kapotmaken
- Geluid: kapotmaken (hulp, bestand)
- ka·pot·ma·ken
- samenstelling van kapot en maken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kapotmaken |
maakte kapot |
kapotgemaakt |
zwak -t | volledig |
kapotmaken
- zorgen dat iets beschadigd raakt waardoor iets niet meer functioneert (met opzet)
- Hij maakte het boek van zijn zusje kapot.
- Het woord kapotmaken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kapotmaken" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be