kapotmaken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van kapotmaken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kapotmaken | kapot te maken | ||||||||
toekomend | zullen kapotmaken kapot zullen maken |
te zullen kapotmaken kapot te zullen maken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben kapotgemaakt | te hebben kapotgemaakt | ||||||||
toekomend | kapotgemaakt zullen hebben | kapotgemaakt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
kapotmakend | kapotgemaakt | ev. maak kapot |
mv. verouderd maakt kapot |
make kapot (bijzin) kapotmake | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | maak kapot | maakt kapot | maakt kapot | maakt kapot | maakt kapot | maken kapot | maken kapot | maken kapot | |||
verleden (o.v.t.) | maakte kapot | maakte kapot | maakte kapot | maakte kapot | maakte kapot | maakten kapot | maakten kapot | maakten kapot | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kapotmaken | zult/zal kapotmaken | zult/zal kapotmaken | zult kapotmaken | zal kapotmaken | zullen kapotmaken | zullen kapotmaken | zullen kapotmaken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kapotmaken | zou kapotmaken | zou(dt) kapotmaken | zoudt kapotmaken | zou kapotmaken | zouden kapotmaken | zouden kapotmaken | zouden kapotmaken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | kapotmaak | kapotmaakt | kapotmaakt | kapotmaakt | kapotmaakt | kapotmaken | kapotmaken | kapotmaken | |||
verleden (o.v.t.) | kapotmaakte | kapotmaakte | kapotmaakte | kapotmaakte | kapotmaakte | kapotmaakten | kapotmaakten | kapotmaakten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kapotmaken kapot zal maken |
zult/zal kapotmaken kapot zult/zal maken |
zult/zal kapotmaken kapot zult/zal maken |
zult kapotmaken kapot zult maken |
zal kapotmaken kapot zal maken |
zullen kapotmaken kapot zullen maken |
zullen kapotmaken kapot zullen maken |
zullen kapotmaken kapot zullen maken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kapotmaken kapot zou maken |
zou kapotmaken kapot zou maken |
zou(dt) kapotmaken kapot zou(dt) maken |
zoudt kapotmaken kapot zoudt maken |
zou kapotmaken kapot zou maken |
zouden kapotmaken kapot zouden maken |
zouden kapotmaken kapot zouden maken |
zouden kapotmaken kapot zouden maken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb kapotgemaakt | hebt kapotgemaakt | hebt/heeft kapotgemaakt | hebt kapotgemaakt | heeft kapotgemaakt | hebben kapotgemaakt | hebben kapotgemaakt | hebben kapotgemaakt | |||
verleden (v.v.t.) | had kapotgemaakt | had kapotgemaakt | had kapotgemaakt | hadt kapotgemaakt | had kapotgemaakt | hadden kapotgemaakt | hadden kapotgemaakt | hadden kapotgemaakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal kapotgemaakt hebben | zal/zult kapotgemaakt hebben | zult/zal kapotgemaakt hebben | zult kapotgemaakt hebben | zal kapotgemaakt hebben | zullen kapotgemaakt hebben | zullen kapotgemaakt hebben | zullen kapotgemaakt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou kapotgemaakt hebben | zou kapotgemaakt hebben | zou/zoudt kapotgemaakt hebben | zoudt kapotgemaakt hebben | zou kapotgemaakt hebben | zouden kapotgemaakt hebben | zouden kapotgemaakt hebben | zouden kapotgemaakt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm kapotgemaakt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt kapotgemaakt | er is kapotgemaakt | |||||||||
verleden | er werd kapotgemaakt | er was kapotgemaakt | |||||||||
toekomend | er zal kapotgemaakt worden | er zal kapotgemaakt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou kapotgemaakt worden | er zou kapotgemaakt zijn | |||||||||
lijdende vorm kapotgemaakt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kapotgemaakt worden | kapotgemaakt te worden | ||||||||
toekomend | kapotgemaakt zullen worden | kapotgemaakt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | kapotgemaakt zijn | kapotgemaakt te zijn | ||||||||
toekomend | kapotgemaakt zullen zijn | kapotgemaakt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word kapotgemaakt | wordt kapotgemaakt | wordt kapotgemaakt | wordt kapotgemaakt | wordt kapotgemaakt | worden kapotgemaakt | worden kapotgemaakt | worden kapotgemaakt | |||
verleden (o.v.t.) | werd kapotgemaakt | werd kapotgemaakt | werd kapotgemaakt | werdt kapotgemaakt | werd kapotgemaakt | werden kapotgemaakt | werden kapotgemaakt | werden kapotgemaakt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kapotgemaakt worden | zult kapotgemaakt worden | zult kapotgemaakt worden | zult kapotgemaakt worden | zal kapotgemaakt worden | zullen kapotgemaakt worden | zullen kapotgemaakt worden | zullen kapotgemaakt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kapotgemaakt worden | zou kapotgemaakt worden | zou/zoudt kapotgemaakt worden | zoudt kapotgemaakt worden | zou kapotgemaakt worden | zouden kapotgemaakt worden | zouden kapotgemaakt worden | zouden kapotgemaakt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben kapotgemaakt | bent kapotgemaakt | bent/is kapotgemaakt | zijt kapotgemaakt | is kapotgemaakt | zijn kapotgemaakt | zijn kapotgemaakt | zijn kapotgemaakt | |||
verleden (v.v.t.) | was kapotgemaakt | was kapotgemaakt | was kapotgemaakt | waart kapotgemaakt | was kapotgemaakt | waren kapotgemaakt | waren kapotgemaakt | waren kapotgemaakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal kapotgemaakt zijn | zult kapotgemaakt zijn | zult kapotgemaakt zijn | zult kapotgemaakt zijn | zal kapotgemaakt zijn | zullen kapotgemaakt zijn | zullen kapotgemaakt zijn | zullen kapotgemaakt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou kapotgemaakt zijn | zou kapotgemaakt zijn | zou/zoudt kapotgemaakt zijn | zoudt kapotgemaakt zijn | zou kapotgemaakt zijn | zouden kapotgemaakt zijn | zouden kapotgemaakt zijn | zouden kapotgemaakt zijn |