kapot
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ka·pot
Woordherkomst en -opbouw
- bn: van Frans capot bn , een term bij een kaartspel voor de situatie waarin een speler volledig verloren heeft, in de schrijfwijze "capot" in de betekenis "verslagen" aangetroffen vanaf 1659; onder invloed van Duits kaputt verruimde de betekenis naar "stuk", aangetroffen vanaf 1717 [1] [2] [3]
- zn: van Frans capot zn , dat mogelijk teruggaat op Latijn caput "hoofd" [4] [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | kapot | kapotter | kapotst |
verbogen | kapotte | kapottere | kapotste |
partitief | kapots | kapotters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
kapot
- gebroken (van glas, porselein en dergelijke)
- Tja, als je dat glas laat vallen is het kapot.
- niet meer goed functionerend
- Mijn computer is kapot.
- ▸ De Nationale 7 is verbonden met de opkomst van de auto in de jaren twintig en dertig. Destijds hadden auto's kleine brandstoftanks en gingen ze vaak kapot. Daarom barst het langs de route van de pompstations en garages, veelal opgetrokken in een betonnen art-decostijl, destijds het toppunt van moderniteit. Vele zijn vervallen, sommige zijn gerestaureerd, zoals een klassiek pompstation in Valence. Het mooiste voorbeeld van deze stijl ligt strikt genomen niet aan de Nationale 7: de Citroëngarage in Lyon.[5]
- (informeel) erg verdrietig of geschokt
- Ik was er kapot van.
- (informeel) erg moe
- (straattaal) (intensiverend) erg veel, zeer, enorm
- Deze auto is kapot slecht
Schrijfwijzen
- capot (een schrijfwijze van voor 1805)
Synoniemen
- [1] beschadigd, stuk
- [2] beschadigd, defect, stuk, disfunctioneel
- [4] afgemat, gaar, geradbraakt
Antoniemen
- [1] heel, ongeschonden
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- Zich kapot schrikken.
heel erg schrikken
- • Ik schrok me kapot en sprong meteen achteruit. [6]
- iemand kapot maken.
Iemand doden.
Vertalingen
1. gebroken
2. niet meer goed functionerend
3. erg verdrietig of geschokt
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kapot | kapotten |
verkleinwoord | kapotje | kapotjes |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoord
de kapot v
- (kleding) (verouderd) ruime mantel met een kap die het hoofd tegen regen beschermt
- (kleding) (verouderd) wijde muts
Afgeleide begrippen
- [1] kapotjas
- [1] kapotmantel
- [1] kapotrok
- [2] kapothoed
Gangbaarheid
- Het woord kapot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kapot" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[7] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ 2,0 2,1 kapot op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "kapot" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Peter Giesen“Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
- ↑ Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be