• ka·pot·slaan
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kapotslaan
sloeg kapot
kapotgeslagen
klasse 6 volledig

kapotslaan

  1. overgankelijk iets beschadigen door het met geweld te raken
    • Hij zag de kwajongens het bushokje kapotslaan. 
  2. overgankelijk (spreektaal) (figuurlijk) iemand door lijfelijk geweld met ernstig letsel buiten gevecht stellen
    • Als je me aanraakt komt mijn vader je helemaal kapotslaan. 
  3. ergatief gebroken raken
    • Het bootje is door de zware branding kapotgeslagen. 
88 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be