• stuk·slaan
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stukslaan
sloeg stuk
stukgeslagen
klasse 6 volledig

stukslaan

  1. overgankelijk slaan tot iets breekt
    • De inbreker had een ruitje stukgeslagen. 
  2. overgankelijk (spreektaal) (figuurlijk) uitgeven van geld voor vermaak
    • Aan de bar kon hij op een avond gemakkelijk 200 euro stukslaan. 
  3. ergatief gebroken raken
    • Het schip was op de rotsen stukgeslagen. 
92 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be