stukslaan/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van stukslaan | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | stukslaan | stuk te slaan | ||||||||
toekomend | zullen stukslaan stuk zullen slaan |
te zullen stukslaan stuk te zullen slaan | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] stukgeslagen | te hebben[1]/zijn[2] stukgeslagen | ||||||||
toekomend | stukgeslagen zullen hebben[1]/zijn[2] | stukgeslagen te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
stukslaand | stukgeslagen | ev. sla stuk |
mv. verouderd slaat stuk |
sla stuk (bijzin) stuksla | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | sla stuk | slaat stuk | slaat stuk | slaat stuk | slaat stuk | slaan stuk | slaan stuk | slaan stuk | |||
verleden (o.v.t.) | sloeg stuk | sloeg stuk | sloeg stuk | sloegt stuk | sloeg stuk | sloegen stuk | sloegen stuk | sloegen stuk | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal stukslaan | zult/zal stukslaan | zult/zal stukslaan | zult stukslaan | zal stukslaan | zullen stukslaan | zullen stukslaan | zullen stukslaan | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou stukslaan | zou stukslaan | zou(dt) stukslaan | zoudt stukslaan | zou stukslaan | zouden stukslaan | zouden stukslaan | zouden stukslaan | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | stuksla | stukslaat | stukslaat | stukslaat | stukslaat | stukslaan | stukslaan | stukslaan | |||
verleden (o.v.t.) | stuksloeg | stuksloeg | stuksloeg | stuksloegt | stuksloeg | stuksloegen | stuksloegen | stuksloegen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal stukslaan stuk zal slaan |
zult/zal stukslaan stuk zult/zal slaan |
zult/zal stukslaan stuk zult/zal slaan |
zult stukslaan stuk zult slaan |
zal stukslaan stuk zal slaan |
zullen stukslaan stuk zullen slaan |
zullen stukslaan stuk zullen slaan |
zullen stukslaan stuk zullen slaan | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou stukslaan stuk zou slaan |
zou stukslaan stuk zou slaan |
zou(dt) stukslaan stuk zou(dt) slaan |
zoudt stukslaan stuk zoudt slaan |
zou stukslaan stuk zou slaan |
zouden stukslaan stuk zouden slaan |
zouden stukslaan stuk zouden slaan |
zouden stukslaan stuk zouden slaan | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm stukgeslagen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt stukgeslagen | er is stukgeslagen | |||||||||
verleden | er werd stukgeslagen | er was stukgeslagen | |||||||||
toekomend | er zal stukgeslagen worden | er zal stukgeslagen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou stukgeslagen worden | er zou stukgeslagen zijn | |||||||||
lijdende vorm stukgeslagen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | stukgeslagen worden | stukgeslagen te worden | ||||||||
toekomend | stukgeslagen zullen worden | stukgeslagen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | stukgeslagen zijn | stukgeslagen te zijn | ||||||||
toekomend | stukgeslagen zullen zijn | stukgeslagen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt stukgeslagen | — | — | worden stukgeslagen | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd stukgeslagen | — | — | werden stukgeslagen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal stukgeslagen worden | — | — | zullen stukgeslagen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou stukgeslagen worden | — | — | zouden stukgeslagen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is stukgeslagen | — | — | zijn stukgeslagen | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was stukgeslagen | — | — | waren stukgeslagen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal stukgeslagen zijn | — | — | zullen stukgeslagen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou stukgeslagen zijn | — | — | zouden stukgeslagen zijn |