Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·pot·scheu·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

kapotscheuren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kapotscheuren
scheurde kapot
kapotgescheurd
zwak -d volledig
  1. door scheuren kapot maken
     Toen ik de woonkamer in sloop, zag ik hoe mama ineengedoken en in kapotgescheurde kleren naar de slaapkamer werd geleid door een man die ik nooit eerder had gezien.[2]
     De voetbalkooi is populair onder de kinderen uit de buurt, zegt ze. Dat blijkt: de meute wacht ongeduldig op de officiële opening. Dat gebeurt met het kapotscheuren van een zelfgemaakte slinger. Serfym Kravchenko (13), vrijwilliger bij Scala, helpt mee met de opening: „Ze zijn niet te houden!”[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767
  3.   Weblink bron
    Tamarah Swensen
    “Voetbalkooi Sterrenbuurt doet ’t weer” (25-10-2012), Tubantia