rozbít
- IPA: /rɔzbiːt/
- roz·bít
rozbít perfectief
- kapotmaken; zorgen dat iets beschadigd raakt waardoor iets niet meer functioneert
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
eerste persoon | rozbiji / rozbiju | rozbijeme | |
tweede persoon | informeel | rozbiješ | rozbijete |
formeel | rozbijete | ||
derde persoon | rozbije | rozbijí / rozbijou |
- Oude schrijfwijze: rozbíti perfectief
- (spreektaal)(expressief) rozmlátit
- roztřískat
- rozbíjet imperfectief