• be·ha·len
  • Afgeleid van halen met het voorvoegsel be-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
behalen
behaalde
behaald
zwak -d volledig

behalen

  1. overgankelijk een diploma of certificaat verwerven
    • Nadat hij zijn zwemdiploma had behaald mocht hij in het diepe bad zwemmen. 
  2. een doel bereiken
     Ik was verrast en blij om te zien hoeveel mensen hierop reageerden, waardoor binnen twee weken mijn streefdoel van 4.286 dollar was behaald.[1]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be