• her·haal·de·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen herhaaldelijk herhaaldelijker herhaaldelijkst
verbogen herhaaldelijke herhaaldelijkere herhaaldelijkste
partitief herhaaldelijks herhaaldelijkers -

herhaaldelijk

  1. Vaak, veelvuldig, telkens weer, bij herhaling.
    • Na herhaaldelijke waarschuwingen door de leraar werd de kwajongen uit de klas gestuurd. 
     Goldie lachte zich gek toen Pogue stug bleef doorblowen tijdens het eten en ik kreeg herhaaldelijk opmerkingen naar mijn hoofd over de kwaliteit van het slijmerige water, dat inderdaad erg vies smaakte door de groene algen.[1]
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be