doen
- doen
|
|
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
doen | doend |
daad | gedaan |
gedoe | doenlijk |
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
doen dun |
deed det |
gedaan ɣə.'dan |
onregelmatig | volledig |
doen
- overgankelijk een actie ondernemen
- Laten we wat anders doen.
- ▸ Het zal u zijn opgevallen dat het hotel hier en daar sporen vertoont van achterstallig onderhoud. We hebben nu eenmaal niet zoveel gasten meer als vroeger. Ook daaraan wil meneer Wang iets doen. Hij streeft naar een volle bezetting.[4]
- hulpwerkwoord maakt van een ergatief werkwoord een causatieve constructie
In Belgisch-Nederlands wordt deze betekenis meer gebruikt, in Nederland is buiten formele taal "laten" meer gangbaar.- De hitte van de zon deed de boter smelten.
- ▸ Iemand die op tien maanden tijd zijn omzet met zestig procent heeft doen stijgen, die moet zijn prijzen van buiten kennen.[5]
- ▸ ik zag mannen, gekleed en opgemaakt als courtisanes aan lagerwal, die verliefd aan de armen van andere mannen voortsjouwden, soms struikend over hun overvloedige rokken, terwijl er uit de massa ook vrouwen opdoemden, gekleed als fikse kerels, die brutaal de nabijheid van jonge meisjes zochten om haar te benaderen met obscene voorstellen, die een sjouwer zouden doen blozen.[6]
- functioneren
- Hij deed het goed op zijn werk.
- iets op een bepaalde plaats brengen
- Hij doet de suiker in de suikerpot.
- een bepaalde waarde hebben
- (handel) als prijs hebben
Vaak in combinatie met een geldbedrag per hoeveelheid.- Goud doet nu meer dan 50.000 euro per kilo.
- (verkeer) als snelheid hebben
- ▸ Alleen krijg ik veel reacties van mensen die zich netjes aan 90 kilometer per uur houden en aan wier bumper daarom een vrachtwagen kleeft die ook 90 per uur doet. Die mensen, en ik begrijp dat, zouden liever 100 per uur mogen rijden.[7]
- (handel) als prijs hebben
- ~ aan: iets beoefenen zonder dat het je beroep is
- Hij deed aan bergbeklimmen.
- [5.2] Dit is Belgisch-Nederlands, maar ook in België geen standaardtaal. [3]
|
|
- Aangifte doen
Bij de politie melding maken van een misdrijf / Bij de gemeente de geboorte van een kind melden / De belastingaangifte indienen
- Cadeau doen
Als geschenk geven
- Doen alsof je neus bloedt
Iets belangrijks negeren of bewust niet reageren, terwijl men wel wordt geacht dit te doen
- Een beroep op iets of iemand doen
Vragen of iemand zijn vaardigheden wil inzetten / iets ergens voor gebruiken
- Een gebedje doen
Een gebed opzeggen
- [1]: Dat doet me wat
Dat emotioneert me, dat grijpt me aan
- [1]: Het is daarom te doen
Dat is het hoofdpunt, daar gaat het om
- [1]: Iemand iets/wat doen
Iemand iets aandoen, iemand kwaad doen
- [1]: Er is niets aan te doen
Gezegd van iets vervelends dat niet aangenamer gemaakt kan worden
- [1]: Iets gedaan krijgen
Zorgen dat iets lukt, of dat iemand anders iets regelt
- [1]: Iets van de hand doen
Iets verkopen
- [1]: Iets vriendelijk doen
- [3]: In goeden doen
Rijk, in weelde levend; in goede staat
- [1] laten doen
- [5.1]: Opgeld doen
(Van een mening) Waar veel mensen het mee eens zijn
- [3] van doen zijn
- Zich te goed doen aan
Met smaak iets eten
- [1]: Jong geleerd is oud gedaan.
Als je op jonge leeftijd al een vaardigheid aanleert, heb je daar later plezier van of je kunt het dan nog beter
- [1]: Zo gezegd, zo gedaan.
Gezegd over iets (een opdracht e.d.) dat na te zijn uitgesproken snel ten uitvoer wordt gebracht
- [1]: Wie goed doet, goed ontmoet.
Wie iets goeds voor anderen doet of betekent, kan verwachten dat anderen op hun beurt iets goeds terug doen
1. een actie ondernemen
|
|
een beroep op iets of iemand doen
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doen | - |
verkleinwoord | - | - |
het doen o
- het verrichten van een werk
- Tegenwoordig is niet het spreken belangrijk, maar het doen.
- In goeden doen zijn
Veel geld hebben; zich goed voelen
- Het woord doen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[8] |
- frequentie in teksten in het Nederlands uit België, op een 7-puntsschaal: [9]
- 7
- frequentie in teksten uit België, vergeleken met die in Nederland, op een 7-puntsschaal: [9]
- 1
- ↑ "doen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ doen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1 Ludo Permentier & Rik Schutz“Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen” (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, p. 141 kol. 1
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 16
- ↑ Alles moet weg in: Ludo Permentier & Rik SchutzTypisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, p. 141 kol. 1
- ↑ De belofte aan Rachel in: Ludo Permentier & Rik SchutzTypisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, p. 141 kol. 1
- ↑ De Standaard in: Ludo Permentier & Rik SchutzTypisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, doen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- ↑ 9,0 9,1 Ludo Permentier & Rik Schutz“Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen” (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, doen
doen
- doen; een actie ondernemen
- (dialect) doet
doen
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd | voltooid deelwoord | |
enkelvoud | meervoud | ||
doen | dede | daden | ghedoen |
onregelmatig | volledig |
[A] doen
- doen
- «Ende hi sal alle daghe doen een lam onbesmet van dien seluen iaer. in holocaust den here. Altoes sal hij des morghens dat doen. -- 1477»[1]En hij zal den Heer dagelijks een brandoffer offeren, een eenjarig lam zonder gebrek; dit zal hij elken morgen offeren. - Ezechiël 46-13
- «Ende hi sal alle daghe doen een lam onbesmet van dien seluen iaer. in holocaust den here. Altoes sal hij des morghens dat doen. -- 1477»[1]
doen
- toen
- «ENde van sauls huse was een knape die ciba hete. Ende doen die coninc tot hem geropen hadde: soe seide hi hem. Bistu cyba? Hi antwoerde Ic bin dijn knecht. -- 1477»[2]En er was een knecht van het huis van Saul, genaamd Ziba; dien riepen zij tot David. En de koning sprak tot hem: Zijt gij Ziba? Hij sprak: Ja, uw knecht - 2 Samuël 9:2
- «ENde van sauls huse was een knape die ciba hete. Ende doen die coninc tot hem geropen hadde: soe seide hi hem. Bistu cyba? Hi antwoerde Ic bin dijn knecht. -- 1477»[2]
- ↑ Weblink bron Anoniem“Bible in duytsche (Delftse bijbel 1477)”, dbnl (1477)
- ↑ Weblink bron Anoniem“Bible in duytsche (Delftse bijbel 1477)-2”, dbnl (1477)
- Vroegmiddelnederlandse woordenboek - Instituut voor de Nederlandse taal
- Middelnederlandse woordenboek - Instituut voor de Nederlandse taal
doen
- doen
Naar frequentie | 14370 |
---|
[A]: doen
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van do
[B]: doen
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van do
- doen
[A]: doen
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van do
[B]: doen
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van do
doen