• bin·nen·doen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
binnendoen
deed binnen
binnengedaan
onregelmatig volledig

binnendoen

  1. overgankelijk (apparaten en machines) wegbrengen voor onderhoud of reparatie
  2. overgankelijk (documenten) inleveren
  3. overgankelijk (iemand) versieren