• doen·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen doenlijk doenlijker doenlijkst
verbogen doenlijke doenlijkere doenlijkste
partitief doenlijks doenlijkers -

doenlijk [2]

  1. niet onmogelijk
    • De redenen die Lubbers geeft waarom dat niet meer kon, overtuigen niet. Zeker, Cohen had meer dan eens gezegd weinig te voelen voor een ‘middenkabinet’ van VVD, PvdA en CDA. Zoals Rutte en Cohen Paars Plus bij eerste verkenning niet doenlijk vonden. En Verhagen bij meer dan één gelegenheid had duidelijk gemaakt waarom voor het CDA samenwerking met de PVV op onoverkomelijke bezwaren stuitte.[3] 
    • Het is doenlijk om lichaamseigen donorweefsel te kweken in het lichaam van een andere diersoort. Maar de techniek is zo bizar dat het zeer de vraag is of iemand die ooit zal toestaan voor menselijke patiënten: zo heb je er chimeren voor nodig, kruisingen tussen de patiënt en het donordier.[4]  
82 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[5]
  1. doenlijk op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. NRC Marc Chavannes 5 augustus 2010
  4. Volkskrant Maarten Keulemans 25 januari 2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be