toedoen
- toe·doen
- samenstelling van toe bw en doen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
toedoen |
deed toe |
toegedaan |
onregelmatig | volledig |
toedoen
- overgankelijk dichtdoen, sluiten
- Hij deed de deur toe.
- Ik heb geen oog toegedaan vannacht.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toedoen | - |
verkleinwoord |
het toedoen o
- handelingen, acties
- Door zijn toedoen belandde iemand in het ziekenhuis.
- Hij is niet gestorven door menselijk toedoen.
- door ~ van: door de schuld van, veroorzaakt door
- Enkele demonstranten kwamen om door toedoen van het leger.
- Het woord toedoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toedoen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be