• on·der·doen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
onderdoen
deed onder
ondergedaan
onregelmatig volledig

onderdoen [1]

  1. (iets) onder de voeten doen
  2. overweldigd worden, zich onderwerpen, de minste zijn, zwichten
     'Dat doet nauwelijks onder voor Zorn'was Lauritz'eerste spontane commentaar en Sverre en Johanne wisselden een korte verrukte blik uit.[2]
96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be