• mee·doen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
meedoen
/ˈmedun/
deed mee
deden mee
/detˈme/
/ˌdedə(n)ˈme
meegedaan
/ˈmeɣəˌdan/
onregelmatig volledig

meedoen

  1. inergatief tegelijk met anderen iets doen
    • Hij wilde graag met het spel meedoen. 
     Tatertot was helemaal op dreef en had inmiddels geregeld dat Necktie met zijn gitaar kon meedoen met de lokale bluegrassband die in de brouwerij aan het spelen was.[1]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be